Historiek van de Grand Pont Vissers Hoegaarden tussen 1962 en 1986

Als hengelsportvereniging was onze club zeker geen primeur in Hoegaarden. Deze eer komt toe aan een voorgaande vereniging die, aangezien we aan de taalgrens liggen, aangesloten was bij een Waalse organisatie “Le Brochet de la Dyle”. Door verscheidene tegenslagen, waaronder vooral de eeuwige waterbevuiling met een paar massale visvergiftigingen, werd deze vereniging ontbonden.

In 1962, onder impuls van Marcel Casseau en Jules Rome, beiden ondertussen overleden, werden de eerste stappen gezet tot oprichting van een nieuwe vereniging. Alle gekende vissers uit de streek werden opgetrommeld voor een eerste contactvergadering, met als spreker Jules Scholliers, toenmalig schatbewaarder van de Hengelsportfederatie Vlaams Brabant. Jules kennende ging iedereen die avond naar huis met het droombeeld van monstergrote karpers op de Gete. Krahy Hubert werd de secretaris van de vereniging.

De nieuwe club die “De Gouden Karper” zou heten, sloot aan bij de Federatie Vlaams Brabant in 1963. Daar de Gete niet bevaarbaar noch bevlotbaar is, zoals men in de wetteksten zegt, werden stappen ondernomen om het visoeverrecht op een officiële wijze te bekomen. Dit werd vooral vergemakkelijkt door het feit dat het door ons gekozen gedeelte slechts over één eigendom liep, namelijk deze van de suikerfabriek “Grand Pont”.

Het begeerde oeverrecht werd bekomen en schriftelijk bevestigd met als voorwaarde: de vereniging zou   “Grand Pont Vissers Hoegaarden” heten.

Het was een primitieve doch memorabele tijd bij de eveneens nog in de kinderschoenen staande Federatie Vlaams Brabant en bij onze jonge bende. Alles moest nog gedaan worden, en niet in het minst moest worden gezorgd voor onze visbevoorrading.

Dankzij de Federatie werd ons, en nog een aantal andere clubs, een respectabel aantal kilo’s vis toegewezen (hoeveel was het ook alweer?) die we echter zelf moesten gaan opvissen uit de Provinciale kweekvijvers te Rixensart (met netten uiteraard, NIET met vislijnen). Onze club werd als “vrijwilliger” gepromoveerd tot bevoorrader van een aantal clubs in Brabant.

Het werd in gezelschap van de toenmalige federatievoorzitter Jef Wellens een avontuurlijke dag dat jaar, met een herinnering van rondspartelende karpers op de vloer van een met vaten overladen Volkswagen combi, met daarbij een grommende “niet-visser” chauffeur, die zwoer “dat hij het verdomme nooit meer zou doen!”.

Maar hadden wij, overmoedig door ons eerste succes, de moeilijkheden onderschat? De eeuwige ellende van de waterbevuiling waar ook onze voorgangers aan bezweken waren, stak weer de kop op. Seizoen na seizoen dreven de vergiftigde vissen zielig boven water, vergeven door het steeds na elke bietencampagne terugkerende afvloeiwater van de ontelbare pulpsilo’s aan de boorden van de Gete.

Met het hopeloos slinken van de visstand verminderde ook het aantal leden zienderogen. Het was zo erg dat op zeker moment enkel nog de bestuursleden hardnekkig de kop boven water hielden.

De heropstanding kwam door de beschikbaarheid van forellen die ons door bemiddeling van de Federatie geleverd werden. Daar de Gete buiten het bietenseizoen een goed zuurstofrijk water is, voelt deze vis er zich wonderlijk goed thuis. Verlies was er praktisch niet daar hij toch al afgevist werd voor de pulpvervuiling begon. Deze toestand werd tot op heden goed volgehouden; er wordt nog steeds minstens drie maal per seizoen forel uitgezet op de Gete en met onverminderd succes gevangen.

In 1986 echter is de grote verandering voor onze vereniging gekomen. Door de sluiting van “Grand Pont” doken er allerhande problemen op waaronder de verantwoordelijkheid en onderhoud van de sluis. Een oud voorstel, met name mijn aanvraag aan de gemeente voor aankoop van een viswater werd terug uit de vergeethoek gehaald en er werd een afspraak gemaakt met onze burgemeester. De nieuwe, hoopvolle toestand was zo, dat de laatste bezinkingsvijver naast de Gete voor aankoop ter beschikking kwam.

Testuitzettingen (in een nylonkooi) van vis wezen uit dat het water geschikt was. Langs deze weg danken wij dan ook van ganser harte de toenmalige burgemeester en de gemeenteraad voor de prachtige steun die ze door deze aankoop aan onze vereniging gegeven hebben. Deze nieuwe toestand bracht voor ons uiteraard een hoop problemen mee, daar alles nog moest gedaan worden, zoals infrastructuur, noodzakelijke aanplantingen zowel op de dijken als in het water en boven alles natuurlijk het uitzetten van de nodige vis.

Hiervoor was uiteraard heel wat geld nodig (ongeveer 150 000 toenmalige BEF alleen al voor de nodige visuitzetting). Met de povere 500 BEF (12,5 €) lidgeld per jaar die we vroegen waren we al dik tevreden wanneer we de nodige forel op de Gete konden zetten. Wij stopten elk seizoen met hooguit 1000 à 2000 BEF (25 à 50 €) kastegoed, dat dan ook nog moest dienen voor administratiekosten en beheer van de vereniging.

Wij konden ook niet garanderen dat onze vijver reeds in 1986 zou kunnen bevist worden, en zo ja, dan hooguit in de weekends en op wettelijke feestdagen. Alles hing er natuurlijk van af hoe snel wij de nodige fondsen konden bij elkaar brengen.

Het succes was onverhoopt, er sloten zoveel leden aan, dat we hetzelfde jaar nog onze vijver konden openen en dit alle dagen.

Krahy Hubert